* 25 JUNI 1876 – THE BATTLE OF THE LITTLE BIG HORN
CUSTERS LAST STAND
Door A.Holemans-NAIS
In 1874 leidde Generaal Custer een 1.OOO tal mijningenieurs en landmeters door de Zwarte Heuvels (Paha Sapa) van de Sioux, ook een belangrijke plek voor de Arapaho ,en de Cheyenne.
Onder het verdrag van Laramie in 1868 werden de Black Hills erkend als land van de indianen en geen enkele blanke zou zich daar mogen ophouden.
Hoe dan ook , kleine groepen goudzoekers vonden hun weg in de Black Hills op zoek naar het goud en de regering liet toe dat ze het land voor hen exploreerden.
Niet alleen deden zij hiermee het Laramie verdrag geweld aan maar zij vertikten het verder om toelating voor hun doortocht te vragen aan de indianen.
De blanke goudzoekers verwittigden hen zelfs niet van hun komst.
Het aantal aanwezige indianen op de Black Hills was op sommige momenten zeer klein daar ze meestal hun tijd doorbrachten op de vlakten.
Daarom kon het kleine groepje indianen niets anders doen dan machteloos toekijken toen de colonne door hun gebied trok.
“Custer verspreidde berichten en krantenartikels over het gebied en in een daarvan sprak hij over de “overvloed van goud dat daar zo maar voor het grijpen lag”.
Deze berichten resulteerden meteen in een massale toeloop van goudzoekers naar de Zwarte heuvels.
Dat deed de regering opschrikken en meteen werden er soldaten naar het gebied gestuurd om de goudzoekers terug te fluiten.
Helaas waren er niet genoeg manschappen om zo’n groot aantal goudzoekers tegen te houden.
Wanneer de soldaten een man tegenhielden om het verboden gebied binnen te gaan zocht en vond die gemakkelijk een andere weg om door te gaan.
Generaal Crook patrouilleerde persoonlijk in de heuvels waar hij de mensen het bevel gaf om het gebied te verlaten, maar zijn orders werden nooit doorgedreven.
Alhoewel het leger er in slaagde om sommige mensen tegen te houden was het onvoldoende en het leger gaf het uiteindelijk dan maar op.
De overheid realiseerde zich dat zij ofwel de Zwarte Heuvels moesten afkopen of met de indianen onderhandelen over de mijnrechten.
Volgens het verdrag van 1868 moest 75% van de mannelijke Lakota bevolking akkoord gaan met iedere wijziging.
Daar twee derde van de Lakota mannen zich nog steeds niet in de reservaten lieten dwingen en aldus als “vijandig” werden beschouwd was dit op zijn minst een vreemde toestand.
Zij moesten nu dus onderhandelen met “de vijand”.
Afgevaardigden werden naar Red Cloud en Spotted Tail gezonden maar deze chiefs dachten er niet aan om hun sacrale grond te verkopen.